Dr. Gaál Botond honlapja
Ruyter admirális emlékezete
"De Hongaren zullen Michiel Adriaenszoon de Ruyter goed in hun herinnering bewaren"
Over onze geloofshelden als galeislaven
Professor Botond Gaál
Debrecen University of Reformed Theology
Debrecen, March 10, 2001
Vanwege hun geloof moesten de Franse hugenoten, de Schotse hervormer Johannes Knox en de Hongaarse protestante dominees als galeislaven lijden. De eersten deden het in de 16e eeuw, de Hongaren in 1675-76. Johannes Knox was voor de Schotten een reformator van betekenis, zoals het voor ons Melius, de “Hongaarse Calvijn” was. Over hem was opgetekend, dat hij “voor een menselijk gezicht nooit bang was”. Hij overleefde het ook als galeislaaf, duizenden Franse hugenoten stierven echter op de galeien vanwege de onmenselijke omstandigheden.
De treurige geschiedenis van de Hongaarse galeislaven is een belangrijk deel van een gepland politike en kerkeschiedkundig proces. Binnen dit proces werd de periode van 1671-81 door de Hongaarse protestante kerkgeschiedenis het zwarte decennium genoemd. Het dieptepunt van het zwarte decennium was het verkopen van de Hongaarse protestantse dominees als galeislaven. Tegelijk was hun bevrijding een van de meest ontroerende en verheffende gebeurtenissen uit onze kerkgeschiedenis. Deze bevrijding is verbonden met de naam van admiraal Michiel de Ruyter, die in Nederland een van de grootste historische persoonlijkheden is. Het jaar 1671 betekende in Hongarije het begin van het absolutisme van Leopold I. In dit jaar heeft György Bársony, de bisschop van Várad, het initiatief genomen de vrede van Wenen, die de geloofsvrijheid heeft verzekerd, ongeldig te verklaren. Nadat dit gebeurd was, werd onder de leiding van aartsbisschop György Szelepcsényi de bijzondere rechtbank van Pozsony geinstalleerd. Dergelijke rechtbanken werden ook in de steden Nagyszombat en Szepesváralja opgericht. In 1673 en 1674 werden in totaal 700 lutherse en gereformeerde dominees en onderwijzers voor de rechtbank gedaagd, waar ze van samenzwering, landverraad en belediging van de katholieke kerk beschuldigd werden. Hier werden ze aan een ontzaglijk lijden onderworpen. Hun dagvaarding hing ook met de samenzwering van Wesselényi samen, maar het eigenlijke doel van de katholieke kerk was om korte metten met het protestantisme te maken in Hongarije. De aangeklaagde dominees en onderwijzers werden gedwongen hun geloof en baan op te geven en het land te verlaten. De alleen achtergebleven gemeenten werden angst aangejaagd. De dominees en onderwijzers, die voet bij stuk hielden en niet aan de dreigingen wilden toegeven, werden in de gevangenis opgesloten en gemarteld. Diegenen, die ook hierna niet bereid waren hun geloof op te geven, werden grotendeels als geleislaven verkocht. Precieze getallen te noemen heeft hier geen zin omdat de lijdensgeschiedenis van de gemartelde protestanten erg ingewikkeld is. In „eerste instantie” werden 37 dominees en 4 onderwijzers naar Napels „gedreven”, anderen werden later daarnaar toe gebracht, weer anderen bleven in de gevangenis. Van de eersten kwamen slechts 32 mensen in de haven van Napels aan. Hiervan werd 30 man aan galeien verkocht voor 100 taler per man. Toendertijd roeiden Turkse en Afrikaanse krijgsgevangenen en ter dood veroordeelde misdadigers op de galeien. De Hongaarse galeislaven werden eigenlijk ter dood veroordeeld, en men heeft uiteindelijk voor deze manier gekozen de straf te volstrekken. De manier waarop met hen werd omgegaan is onbeschrijfelijk. Velen zijn er dood aan gegaan. Dankzij de internationale verontwaardiging, diplomatieke inspanningen en na herhaaldelijke beloftes van vrijlating en het breken hiervan, kwamen ze op 11 februari 1676 vrij. Het ging niet makkelijk. Admiraal De Ruyter voer met zijn vloot naar Napels en dwong de onderkoning tot de vrijlating van de galeislaven. Nog op die dag werden de Hongaren met sloepen naar een van de Nederlandse schepen gevaren en de volgende dag kwamen ze op het schip van De Ruyter. Van de 30 man waren er slechts 22 op de galei. Er waren er twee gestorven, zes mensen kregen een dodelijke ziekte, die werden naar een gevangenis gebracht. Van deze 6 hebben de bevrijding slechts 4 kunnen beleven. Zo bleven 26 man over. Met een christelijke berusting accepteerden ze hun lot. Ze scholden niet op hun vijanden, maar dankten God voor hun vrijlating en in de boot zongen ze de versen van psalm 46, 124 en 125: „Wie op de Here vertrouwen, zijn als de berg Sion, die niet wankelt, maar voor altoos blijft.” Na het eten zongen ze psalm 106, over de barmhartigheid van God. De Ruyter ontving hen hartelijk en met grote vreugde. Toen zei de admiraal, die een van de machtigste vloten van de wereld aanvoerde: „Veel vijanden heb ik al verslagen, maar mijn prachtigste overwinning is deze, waarmee ik de onschuldige dinaren van Christus van de ondraaglijke lasten heb bevrijd.” De Ruyter streed in 40 zeeslagen, waarvan 15 bijzonder belangrijk waren. Tweeënhalve maand later op 29 april 1676, tijdens een zeeslag tegen de Fransen sneuvelde hij in de strijd.
Ter herinnering aan admiraal Michiel de Ruyter en aan de Hongaarse galeislaven liet mevrouw Hegyi Mihályné, geboren Józsa Eufrozina, de weduwe van een rijke burger van Debrecen een monument bouwen. Op het monument kunnen we 41 namen van galeislaven lezen, maar we kunnen ook de namen van diegenen erbij denken, die in de gevangenis gestorven waren, die uit de gevangenis vrijgelaten werden of tijdens de martelingen en deportaties konden vluchten. We kunnen ons natuurlijk afvragen, waarom het monument van de galeislaven juist in Debrecen staat. Men heeft het namelijk niet gedurfd uit Transsylvanië en uit de streek van Debrecen iemand te dagvaarden. Het monument bleek achteraf toch op een goede plaats te staan. 16 van de dominees waren namelijk vroeger studenten aan het Gereformeerde Kollegium van Debrecen. Van de 16 kwamen 10 op de galeien, 3 ervan gingen als galeislaven dood. Van de overgebleven 6 stierven er 2 in de gevangenis, de restende 4 vluchtten na hun vrijlating na het buitenland. Na de vreselijke lijdensweg vonden de Hongaarse galeislaven in Zwitserland, Nederland en Sachsen een nieuw thuis.
Enkele vrijgekomen galeislaven kwamen in Zwitserland en hier waren ze getuigen van een opmerkelijke gebeurtenis. Deze gebeurtenis werd door een van de Hongaren opgetekend en pas in 1960 in Zürich, door een van de leraren van het Gereformeerd Kollegium van Debrecen, door Béla Tóth teruggevonden. Volgens deze overlevering gingen de Hongaarse dominees op de eerste zondag na hun vrijlating naar de plaatselijke gereformeerde kerk om aan het avondmaal deel te nemen. Aan het avondmaal daarna namen ze echter niet meer deel. Waarom? Dat blijft voor altijd een raadsel. Waarschijnlijk stond op de hostie een kruisteken. Het kruis als symbool was voor onze vrijgelaten galeislaven een teken van lichamelijk een geestelijk lijden en grenzeloze vernedering. Zo werd het kruis voor hen misschien een teken van de willekeur. In het Heilige Schrift spreekt Paulus slechts in de geestelijke zin over het kruis. Voor de Hongaarse gereformeerden betekent daarom het kruis als symbool iets heel anders dan voor de katholieken.
De trouw aan hun geloof, hun moed en hun liefde voor hun land gaf ons zielsleven een nieuw gezicht. De betekenis van deze gebeurtenissen dragen wij op een of andere manier ook in ons. We danken God voor hun standvastige trouw. Het Hongaarse gereformeerde nageslacht betuigt respectvol zijn eer aan de Nederlandse admiraal, Michiel de Ruyter, die ten overstaan van de onderkoning van Napels de Hongaarse dominee-galeislaven zijn „broeders” heeft genoemd. István Harsányi, een van de bevrijde dominees, een oud-student van het Gereformeerde Kollegium van Debrecen zei het volgende aan Michiel de Ruyter, wat ook wij als dank willen zeggen: „De Hongaren zullen Michiel Adriaenszoon de Ruyter goed in hun herinnering bewaren ”
Zeeheld bevrijdde predikanten van de galeien – Hongaren eren tot op de dag van vandaag Michiel de Ruyter. Centraal Weekblad, Kerkelijk Opinieblad, Nederland, XLIX. évf. 17. sz. 2001. április 27. 7.